De klokbeker uit het vermeende koepelgraf
De klokbeker werd door de Leidse archeoloog dr. August Edward Remouchamps in 1927 gevonden bij onderzoek aan grafheuvels aan de oostkant van de Wageningse Berg.
De eerste decennia van de vorige eeuw gaven een geweldige inhaalslag van de Nederlandse archeologie te zien; in het buitenland was men vaak al veel eerder met geestdrift aan het graven geslagen. De directeur van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden, dr. Jan Hendrik Holwerda zag verwantschap tussen de oudste bewoners van ons land en het ‘Middellandsche’ volk, waaruit de klassieke cultuur rond de Middellandse Zee was voortgekomen.
De grafheuvels in ons land waren volgens hem koepelgraven, in de verte vergelijkbaar met bv. Mycene. Die hypothese werd later met succes aangevochten door zijn oud-leerling, intussen hoogleraar in Groningen, dr. Albert Egges van Giffen. Deze zocht aansluiting bij de internationaal toonaangevende opvatting dat de herkomst van de oudste Nederlanders gelegen is in het Noord-West-Europese cultuurgebied.
De grafheuvelcultuur in onze contreien mag dan geen aansluiting hebben gehad met de Myceense en andere klassieke koepelgraven, de mensen die ‘onze’ grafheuvels over hun doden hebben opgeworpen hadden weldegelijk relaties met een groot aantal volkeren; hun contacten strekten zich uit tot wat nu zo ongeveer de Europese Unie is. Dat valt af te leiden uit de bekers die ze hun doden meegaven; die laten modische ontwikkelingen zien welke zich op het hele continent voordoen. Andere grafgiften zijn vaak van verre ingevoerd, zoals twee barnstenen knoopjes die bij onze klokbeker werd aangetroffen; hoogstwaarschijnlijk zijn die uit de Baltische regio afkomstig.
De grafheuvelcultuur introduceert het enkelgraf. Vóór die tijd werden mensen collectief begraven, zoals in onze streken bijvoorbeeld in de hunebedden gebeurde. De eerste grafheuvels dateren uit de slotfase van de nieuwe steentijd, zeg 2900 v.Chr. Van de mensen die ze aanlegden weten we dat zij de eerste veehouders en landbouwers van ons werelddeel zijn geweest.
In de loop van de tijd worden de bekers steeds fraaier versierd, totdat er sprake is van een “all over ornamented”-stijl, zoals die met name ook op de Veluwe gevonden wordt. De bekers zijn met veel zorg gemodelleerd in een S-vormig profiel, dunwandig, oxiderend gebakken en daardoor rood of oranje gekleurd. De eenvoudiger versieringen werden aangebracht door vingernagels of touw in de natte kleivorm te drukken, de meer ingewikkelde ornamenten werden met stiften en spatels ingekerfd.. De laatste ontwikkeling laat een versiering zien in de vorm van blokken en zones, met een bepaald motief, zoals de visgraat.
Ook de Wageningse beker vertoont een dergelijke zonering met rijke versieringen, kenmerkend voor de bloeiperiode van de klokbekers (zo genoemd omdat ze – ondersteboven – op een kerkklok zouden lijken).
De datering van Holwerda luidt ergens tussen 2300 en 2200 voor onze jaartelling; tegenwoordig komen anderen ook op jongere data uit. Remouchamps trof onze beker in stukken uiteengevallen aan. Na een voortreffelijke restauratie werd hij aan Wageningen in bruikleen gegeven.
Piet Aben